Netsensei

Much Ado About Nothing

Stevig ontbijt

Bon. Ik heb er al vaak overgeschreven. Maar zoals dat gaat, zit ik ’s morgens al eens op de trein terwijl die door een slaperig Vlaanderen dendert. Dat was vanmorgen niet anders. Het was redelijk rustig. Wat dagjesmensen, de werkmens die iets later begon en een paar studenten. In Sint-Niklaas stapte er een joelend klasje kindjes op, maar niks dat niet met een iPod op te lossen valt.

Ik had mij in de rapte een ontbijt gekocht en dat op de zetel naast mij gelegd. Bij mijn boekentas. Met één hand probeerde ik de Metro open te houden terwijl ik in de andere een Cécemel had. Ik lette even niet. Er streek wat toch en er passeerde een schaduw langs mijn coupé. Het volgend moment bleek mijn ontbijt verdwenen. Foetsjie. Weg. Vanished in thin air.

Ik was eerder verbaasd dan wat anders. Dus mijn kopje ging over de zetels op zoek naar de dader. Ik zag een zwarte schaduw verdwijnen uit het rijstel. Mijn busje Cécemel nog in de hand sprong ik recht, pakte mijn tas en zette de achtervolging in. Ik moest en zou de onverlaat te pakken krijgen. Nobody gets between me and my food.

De schaduw bewoog zich razendsnel doorheen de stellen. De trein schokte terwijl hij over wissels reed en ik vloog tegen de zetels aan. De schaduw leek het allemaal niet te deren. Uiteindelijk haalde ik hem in het laatste rijtuig.

Voor mij stond een klein mannetje wijdbeens in een zwarte pijama. Het gezicht was verborgen achter een zwart masker. Achter zijn rug priemde het heft van een katana.

Jawel.
Een onvervalste ninja.
Ik kon het moeilijk geloven.
Maar toch, een ninja!
Hier ging bloed vloeien.
Geweld en al.
Zoals in de films.

In zijn linkerhand klemde hij een zakje met van de Panos met daarin onmiskenbaar twee croissants. Even leek de tijd stil te staan terwijl we elkaar aanstaarden. Hij zag er vrij lening uit en leek heel snel de situatie te evalueren.

Ik kwam terug tot de werkelijkheid. Misschien was het maar een acteur of een grapjurk. Terwijl ik het busje Cécemel iets beter vastpakte, sommeerde ik hem luid de zak met croissants rustig op de grond te zetten. Hij leek te glimlachen achter zijn masker. Opeens ging het razendsnel. Hij greep achter zijn rug en het volgende moment suisden er twee shuriken langs mijn rechteroor. Tegelijk maakte hij een tijgersprong, greep het bagagerek vast en sprong over mij terwijl ik naar de grond duikte.

“HAAARRRRR!”

Een luide grom donderde door het treinstel en het geluid van metaal tegen metaal klonk boven mijn hoofd. Ik keek even over mijn schouder en zag hoe de ninja met zijn katana een piraat te lijf gaat. Ik lieg dus niet. Een piraat. Een echte. Zoals op zee. De piraat droeg een scharlakenrode jas op een wit hemd met veel franje, een zwarte broek en laquéschoenen met dikke goude gespen. Hij had dik lang, git zwart haar waarop hij een leren hoed droeg. Onder de hoederand kwamen twee rokende lonten uit. Maar het meest opvallend was zijn gezicht. Doorgroefd door jaren wind en zeezout, met een vertrokken mond en één oog waarin de hel zelf leek te gloeien.

“HAAAARRR! Kapitein Zwartbaard wil die croissants!”

De piraat zwaaide met zijn degen en kliefde een paar zetels in twee. Eén van die lelijke appelblauwzeegroene tafeltjes zeilde door de cabine. De ninja bleef de piraat maar te lijf gaan. Hij sprong op diens rug maar de piraat plukte hem gewoon op en zwaaide hem door de lucht. De ninja viel dwars door het glas van de binnendeur. Even leek het erop of de strijd was gestreden maar een luide “BANZAI!” maakte brandhout van die gedachte. De ninja vloog terug op de piraat en hakte met zijn katana de haak van diens rechterarm af. De piraat schreeuwde uitzinnig van woede. Hij greep de pijama van de ninja en begon die door elkaar te schudden.

Hoe harder de piraat schudde, des te harder leek het hele treinstel mee te schudden. Het ging maar harder en harder en harder. De Panos zak met croissants viel uit de gordel van de ondertussen bewustloze ninja. Ik kon ze net vastgrijpen met mijn ondertussen fijngeknepen Cécemel. Het schudden ging maar door.

“Ticketje alstublieft.”

Ik werd wakker en keek een ietwat verveelde conducteur aan. “Ticketje alstublieft!” Nog wat gedesoriënteerd overhandigde ik hem mijn ticket. Ik schudde mijn hoofd en keek naast me. Op de zetel lag een geplet zakje croissants en een leeg, kapotgewrongen busje Cécemel. Waarschijnlijk kapotgetrokken in mijn slaap.

Ik keek voor me. Tegenover mij staarde een gedrongen, aziatische medereiziger mij onverstoorbaar aan. Op zijn gelaat kon ik niks lezen over ’s mans gemoedstoestand. Zijn donkere ogen geleden naast me. Ik keek achter mij en zag in het andere gangpad een boom van een kerel zitten. Met donker, gitzwart haar en een witte plakker over zijn rechteroog. Zijn linkeroog leek te gloeien terwijl hij verbeten terug terug staarde.

Ik draaide me terug om, zette mijn iPod op en deed een schietgebedje dat de trein snel in Gent mocht aankomen vandaag. Liefst zonder vertragingen.